Vlaamse onderwijsminister Hilde Crevits (CD&V) heeft een conceptnota klaar voor het Deeltijds Kunstonderwijs (DKO).
De nota werd net voor de zomer goedgekeurd door de Vlaamse regering. Nu legt de minister ze voor aan de sector. De onderwijskoepel voor steden en gemeenten (OVSG) is blij dat de conceptnota is goedgekeurd. Tegen september 2018 moet de hervorming helemaal rond zijn.
Het uitgangspunt van de minister is om zoveel mogelijk kinderen naar de academies te sturen. Momenteel volgen er ruim 175.000 leerlingen DKO, van wie ruim 132.000 jongeren. De cijfers stijgen al jaren, maar de minister wil dat aantal verder de hoogte in. Ze wil onder meer aan de eindtermen sleutelen, kunstopleidingen breder maken en leerlingen aan het einde van hun opleiding een geldig diploma geven.
Academies zouden meer vrijheid krijgen bij de organisatie van de cursussen.
Wat kan deze conceptnota betekenen voor de historische uitvoeringspraktijk en oude muziek in de Vlaamse muziekacademies ? Axel De Schrijver legt de vraag voor aan Luc Van Vaerenbergh, directeur van de academie Ma’go en docent aan het Koninklijk Conservatorium te Antwerpen .
Momenteel volgen er ruim 175 000 leerlingen DKO, van wie ruim 132 000 jongeren. Enig idee hoeveel daarvan zijn ingeschreven voor muziek en hoeveel zich toeleggen op oude muziek of historische uitvoeringspraktijk ?
Over het aantal leerlingen die zich toeleggen op oude muziek of historische uitvoeringspraktijk zijn momenteel geen relevante cijfers beschikbaar.
Ik kan wel zeggen dat de interesse voor oude muziek in een grootstedelijke context als Antwerpen groot is.
De meeste leerlingen oude muziek zijn trouwens volwassenen. Vergeet niet dat er ook 43 000 volwassenen ingeschreven zijn als leerling DKO.
Volwassenen zijn niet bepaald de doelgroep van de minister.
We vernamen dat het inschrijvingsgeld voor volwassenen vanaf 1 september wordt verhoogd, en dat de conceptnota nauwelijks over volwassenen spreekt. Is ‘life-long learning’ geen thema voor het onderwijs ?
Inderdaad. De vorige minister stelde dat je thuis op jezelf ook life-long kon leren.
Eerlijkheidshalve moeten we wel toegeven dat de 18 tot 24 jarigen zonder uitzondering vanaf dit schooljaar maar de helft betalen. Ik denk niet dat het huidige inschrijfgeld voor volwassenen een barrière is.
Anderzijds is het mijn persoonlijke mening dat volwassenen meer baat zouden hebben bij modulair onderwijs terwijl voor jongeren dit beter lineair is. Modules rond oude muziek zouden ook gemeenschappelijk in kleinere academies kunnen aangeboden worden.
Voelen jongeren zich wel aangesproken tot oude muziek of historische uitvoeringspraktijk ?
Onbekend maakt onbemind. In de academies zoals de Ma’go, waar een aanbod bestaat, vinden ook jongeren de weg naar historische instrumenten.
We stellen vast dat er elk jaar na een kijkdag kinderen voor bv traverso, zink of klavecimbel kiezen. Wat potentiele leerlingen oude muziek vooral aanspreekt blijkt niet enkel het instrument op zich maar de hele historische context : manuscripten, facsimile’s, tijdskader en diversiteit van de verschillende instrumenten binnen die periode. Het is heel boeiend om bijvoorbeeld het verschil van spelen en klank van een vroeg Vlaams, Italiaans of laat Frans klavecimbel te ontdekken. Ik geloof echt dat er zoiets als affiniteit met een instrument bestaat. Ook het contact met instrumentenbouwers versterkt de band met zo’n instrument. Elke kopie van een historisch instrument is een uniek stuk. Dat mis je bij een moderne piano.
Maar waar het aanbod niet bestaat, wordt het wel heel moeilijk om voor een historisch instrument te kiezen. Een breder aanbod zal ook meer geïnteresseerden aantrekken.
Velen zien het aanleren van een historisch instrument als een vorm van specialisatie na een meer algemene opleiding op de hedendaagse variant van het instrument, maar dit hoeft niet zo te zijn.
En wie een historisch instrument onder de knie krijgt aan de academie zal daar in de toekomst ook een diploma voor afgeleverd krijgen, dat inzetbaar is op de arbeidsmarkt.
Minister Crevits wil komaf maken met de zogenoemde ‘programmatiestop’.
Krijgen we in 2018 Vlaamse academies met een compleet aanbod ‘historische instrumenten’ ?
De programmatiestop is ingevoerd met het decreet van ’90. In het decreet is een limitatieve lijst opgenomen van instrumenten die voor onderricht in aanmerking komen. De meeste ‘historische’ instrumenten die in het decreet van ’90 opgenomen zijn hebben een repertoire dat uitgebreider is dan barok : orgel, zang, blokfluit etc. Pianoforte is bijvoorbeeld niet in die lijst opgenomen. Traverso en klavecimbel dan weer wel.
Strikt genomen komt het grootste deel van ‘historische instrumenten’ niet voor op deze lijst. Je begrijpt dat dit nadelig is als je in je academie een oude muziekafdeling wilt inrichten. Je kan je aanbod niet afstemmen op de behoefte.
De afschaffing van de programmatiestop is nodig om meer vrijheid te geven en opent zeker perspectieven ! De keuze en de opleiding of het interesseveld van de directeur blijft wel bepalend.
Moeten we er toch niet naar streven om op grootstedelijk niveau minstens een compleet aanbod ‘historische instrumenten’ te kunnen aanbieden ?
Dergelijk volledig aanbod zou dan kunnen georganiseerd worden tussen verschillende academies die samenwerken, of er zou één centrale academie voor historische instrumenten kunnen ‘uitgetekend’ worden.
Het budget wordt niet opgetrokken, ook niet als er massaal veel extra leerlingen toestromen. Zal er nog wel ruimte zijn voor oude muziek en historische uitvoeringspraktijk ? De meeste jongeren en kansengroepen komen niet in aanraking met deze muziek. Zelfs voor een directeur die bevlogen is door oude muziek lijkt de keuze vlug gemaakt.
Een academie kan er autonoom voor kiezen om zich te profileren als ‘oude muziek’-academie en daarvoor de budgettaire ruimte creëren. De Ma’go investeert al jaren in de aankoop van kopies van oude instrumenten om deze als leeninstrument te kunnen aanbieden. Om meer leerlingen aan te trekken én het aanbod te kunnen uitbreiden is wel extra budget vereist.
DKO, Hilde Crevits, Luc Vanvaerenbergh
Comments RSS Feed